bác

Vietnamees

Zelfstandig naamwoord

bác

  1. oom, tante: oudere broer of zus van je vader of moeder
    Con chú, con bác chẳng khác gì nhau. (gezegde) Kind van chú (oom jonger dan vader of moeder), kind van bác (oom ouder dan vader of moeder) zijn niet anders.
    bác ruột oom, oudste broer van vader
    bác gái tante, oudere zus van vader of moeder
  2. meneer, mevrouw: woord om algemeen een persoon van zekere leeftijd mee aan te duiden
    một bác khách của mẹ een gast van je moeder
    bác thợ nề metser

Voornaamwoord

bác

  1. ik, jij, hij, zij: persoonlijk voornaamwoord dat slaat op een oom of tante
    Bố về, cháu nói bác đến chơi nhé. Kom, vertel mij eens over je spelletje.
    Em đưa thư này sang nhà bác nhé. Breng dit eens naar zijn huis (van onze nonkel).
    Bố cháu có nhà, mời bác vào chơi. Mijn vader is thuis, kom maar binnen, nonkel.
    Hôm nay bác bận, mai bác sẽ đến thăm bố cháu. Vandaag heb ik het druk, morgen kom ik je vader bezoeken.
  2. jij, u: persoonlijk voornaamwoord gebruikt voor mensen van zekere leeftijd
    Bác công nhân, mời bác vào. Arbeider, gelieve binnen te komen.
    Bác với tôi là bạn đồng nghiệp. Jij en ik zijn vrienden.
    Bác già tôi cũng già rồi. Jij bent al oud en ik ook.

Werkwoord

bác

  1. verwerpen, weigeren: niet aannemen
    bác đơn xin ân xá een gratieverzoek weigeren
    bác một đề nghị een voorstel verwerpen
    bác một bản án een vonnis verwerpen, nietigverklaren
  2. koken, laten sudderen
    bác trứng een ei bakken
    bác mắm vispastei klaarmaken

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.