binden
Nederlands
Woordafbreking
- bin·den
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘met touw vastmaken’ voor het eerst aangetroffen in 1100 [1]
- Komt uit de PIE-wortel *bhendh en het Gotische bindan.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
binden |
bond |
gebonden |
klasse 3 | volledig |
Werkwoord
binden
- vastmaken (evt. figuurlijk)
- Hij bond de boot met een touw vast aan de paal.
- Door het schriftelijke contract waren de beide bedrijven gebonden aan de gemaakte afspraken.
- iets om iets anders leggen
- Hij bond een sjaal om zijn nek om een verkoudheid te voorkomen.
- dikker maken van een saus meestal door bloem
- Hij heeft de soep gebonden door er bloem aan toe te voegen en daarna te koken.
- niet meer helemaal vrij zijn
- Het vrije ondernemerschap is in Nederland gebonden aan wet- en regelgeving.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. vastmaken (evt. figuurlijk)
Gangbaarheid
- Het woord binden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'binden' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Duits
Uitspraak
- IPA: /ˈbindn̩/, /ˈbindən/
Woordafbreking
- bin·den
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
binden /ˈbindn̩/, /ˈbindən/ |
band /bant/ |
gebunden /gəˈbʊndn̩/, /gəˈbʊndən/ |
volledig |
Middelnederlands
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd | voltooid deelwoord | |
enkelvoud | meervoud | ||
binden | bant | bonden | gebonden |
klasse 3 | volledig |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.