gebonden
Nederlands
Woordafbreking
- ge·bon·den
Woordherkomst en -opbouw
- vervoeging van binden: de stam met omvoegsel ge- -en en een klinkerwisseling i-o (IPAː /ɪ/ - /ɔ/)
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | gebonden | gebondener | gebondenst |
verbogen | - | - | gebondenste |
partitief | gebondens | gebondeners | - |
Bijvoeglijk naamwoord
gebonden [1]
- beperkt door allerlei voorwaarden
- in het bezit van een vaste partner
- (kookkunst) dikvloeibaar door toevoeging van een verdikkingsmiddel
Hyponiemen
- aardgebonden, leeftijdsgebonden, membraangebonden, niet-gebonden, partijgebonden, persoonsgebonden, plaatsgebonden, regiogebonden, seizoengebonden, streekgebonden, tijdgebonden
Afgeleide begrippen
Vertalingen
3.
Gangbaarheid
- Het woord gebonden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.