beginsel
Nederlands
Woordafbreking
- be·gin·sel
Woordherkomst en -opbouw
Naamwoord van handeling van beginnen met het achtervoegsel -sel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | beginsel | beginselen, beginsels |
verkleinwoord | beginseltje | beginseltjes |
Zelfstandig naamwoord
beginsel o
- regel waar je je in ieder geval aan wilt houden
- Artikel 10: Beginsel van loyale samenwerking (Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (VEG)).
- eenvoudig grondbegrip van een wetenschap
- In de wetenschap is een belangrijk beginsel dat je geen bovennatuurlijke krachten als verklaring van een verschijnsel mag aanvoeren.
- overtuiging, principe of stelling, met name op godsdienstig, moreel of politiek gebied
- "Doe een ander niet wat u niet wilt dat u geschiedt" is een belangrijk moreel beginsel.
Hyponiemen
|
|
|
|
|
Afgeleide begrippen
- beginselakkoord, beginselenwet, beginselkwestie, beginselovereenkomst, beginselpartij, beginselprogram, beginselprogramma, beginseltoestemming, beginselvast, beginselvastheid, beginselverklaring, beginselloos, beginselloosheid
Verwante begrippen
- in beginsel, beginsel van non-contradictie
Vertalingen
1. regel waar je je in ieder geval aan wilt houden
Gangbaarheid
- Het woord beginsel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'beginsel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.