autonomie
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: autonomie (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /ʌʊ̯.to.no.ˈmi/
- (Vlaanderen, Brabant): /ɔʊ̯.to.no.ˈmi
- (Limburg): /aʊ̯.to.no.ˈmi/
Woordafbreking
- au·to·no·mie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘zelfregering’ voor het eerst aangetroffen in 1806 [1]
- van Latijn autonomia [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | autonomie | |
verkleinwoord | autonomietje | autonomietjes |
Zelfstandig naamwoord
autonomie v
- (politiek) gedeeltelijk zelfbestuur (met de mogelijkheid om zelf wetgeving te maken)
- Vlaanderen wil steeds meer autonomie.
- (filosofie) onafhankelijkheid (van de menselijke geest)
- Patiënten eisen steeds meer autonomie op, met name t.a.v. het eigen levenseinde, maar dat komt soms in conflict met de autonomie van hulpverleners.
- (techniek) zelfvoorzienendheid (onafhankelijk van externe 'input' en/of energie)
- De autonomie van dit bedrijf ging zover dat ze niet meer waren aangesloten op het stroomnet.
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord autonomie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'autonomie' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Tsjechisch
Woordafbreking
- au·to·no·mie
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | autonomie | autonomie |
genitief | autonomie | autonomií |
datief | autonomii | autonomiím |
accusatief | autonomii | autonomie |
vocatief | autonomie | autonomie |
locatief | autonomii | autonomiích |
instrumentalis | autonomií | autonomiemi |
Synoniemen
- nezávislost v
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.