asfalt

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • as·falt
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘mineraal hars’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1852 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord asfalt asfalten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

asfalt o

  1. een mengsel van bitumen en minerale aggregaten, dat vooral als wegdek gebruikt wordt.
    • De weg werd met asfalt bestraat. 
    • De lucht zindert over het asfalt. 
Hyperoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • asfaltdakwerk, asfalteren, asfaltjeugd, asfaltjungle, asfaltmeer, asfaltpapier, asfaltspreider, asfaltweg
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord asfalt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Slowaaks

Zelfstandig naamwoord

asfalt m

  1. asfalt
Afgeleide begrippen

Meer informatie


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /asfalt/
Woordafbreking
  • as·falt

Zelfstandig naamwoord

asfalt monbezield

  1. asfalt
Verbuiging
Synoniemen
  • aspalt monbezield
  • tér monbezield
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
  • asfaltovna v
  • vyasfaltovat perfectief
  • zaasfaltovat perfectief

Verwijzingen

    Meer informatie


    Turks

    Zelfstandig naamwoord

    asfalt

    1. asfalt
    This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.