apart
Nederlands
Woordafbreking
- apart
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘afgescheiden’ voor het eerst aangetroffen in 1498 [1]
- [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | apart | aparter | apartst |
verbogen | aparte | apartere | apartste |
partitief | aparts | aparters | - |
Bijvoeglijk naamwoord
apart
- op zichzelf, afzonderlijk van het andere, afgezonderd, gescheiden, afzonderlijk
- Er is een apart WikiWoordenboek voor vele talen, maar zij zijn alle aan elkaar verbonden door interwikilinks.
- bijzonder, opmerkelijk, oorspronkelijk, origineel, exclusief, speciaal
- Wat een apart jasje heb je aan!
- buitenissig, excentriek, vreemd, raar, gestoord
- Hij blijft een heel aparte man.
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
1. op zichzelf, afzonderlijk van het andere
2. bijzonder, opmerkelijk
Gangbaarheid
- Het woord apart staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'apart' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.