z'n

Nederlands

  enkelvoud meervoud
bijvoeglijk zelfstandig bijvoeglijk zelfstandig
1e persoon mijn
m'n
mijneons, onzeonze
2e persoon
(informeel)
jouw
je
jouwejullie
je
-
2e persoon
(formeel)
(regionaal)
uwuweuwuwe
3e persoon
(mannelijk)
zijn
z'n
zijnehunhunne
3e persoon
(vrouwelijk)
haar
d'r, 'r
hare
3e persoon
(onzijdig)
zijn
(ervan)
-
Uitspraak
  • Geluid:  z'n    (hulp, bestand)
  • IPA: /zən/, /zṇ/
Woordafbreking
  • z'n

Bezittelijk voornaamwoord

z'n

  1. de clitische, onbenadrukte vorm van 'zijn'
    • Hij heeft eindelijk z'n zin gekregen. 

Gangbaarheid

  • Het woord z'n staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
92 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.