wederhelft
Nederlands
![](../I/m/Beeld_van_Simon_Carmiggelt_en_echtgenote_Tiny_-_Wim_Kuijl_(De_Steeg)4.jpg)
Beeld van Simon Carmiggelt en zijn wederhelft, tegenover het gemeentehuis van gemeente Rheden.
Woordafbreking
- we·der·helft
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van weder en helft
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wederhelft | wederhelften |
verkleinwoord | wederhelftje | wederhelftjes |
Zelfstandig naamwoord
wederhelft v/m [1]
- de persoon waarmee iemand getrouwd is
- Ik loop met mijn wederhelft in Tokio. Overal lopen mensen anoniem en in stilte langs elkaar heen op straat en in de supermarkt. Bij de kassa’s wordt snel, efficiënt en woordeloos afgerekend. Maar als ik mijn vale boodschappentas openvouw begint de caissière te stralen. Verrukt wijst ze naar de tas die ze herkent van onze hoogzwangere dochter en juicht: „Baby!” Ze buigt zich over de toonbank heen, omhelst en feliciteert mij. „Oh.....Baby!!!!” [2]
Synoniemen
- echtgenoot, echtgenote, eega, gade, man, vrouw, gemaal, gemalin, partner
Gangbaarheid
- Het woord wederhelft staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'wederhelft' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.