gemaal
Nederlands
Woordafbreking
- ge·maal
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘echtgenoot’ voor het eerst aangetroffen in 1580 [1]
- Naamwoord van handeling van malen met het voorvoegsel ge-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gemaal | gemaals gemalen |
verkleinwoord | gemaaltje | gemaaltjes |
Zelfstandig naamwoord
gemaal
- m (formeel) echtgenoot, man
- o (waterstaat), installatie die overtollig water een polder uitmaalt
Hyponiemen
- boezemgemaal, boostergemaal, dieselgemaal, pompgemaal, rioolgemaal, stoomgemaal
- prins-gemaal
Verwante begrippen
- onderbemaling, opmaling, molen, scheprad, vijzel , zuigerpomp, centrifugaalpomp, schroefpomp, schroefcentrifugaalpomp,vijzelpomp.
Vertalingen
2. installatie
Gangbaarheid
- Het woord gemaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gemaal' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.