gade
Nederlands
Woordafbreking
- ga·de
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘echtgenoot, echtgenote’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1357 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gade | gaden |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
gade m/v
- Zij schreed met haar gade de zaal binnen.
Vertalingen
1. echtgenoot, echtgenote
|
|
Zelfstandig naamwoord
gade
- alleen als deel van scheidbaar samengesteld werkwoord gadeslaan: aandacht, acht
- Hij sloeg het schouwspel met genoegen gade.
Gangbaarheid
- Het woord gade staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gade' herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen. |
Deens
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
- IPA: /ˈgæːðə/
Woordafbreking
- ga·de
Woordherkomst en -opbouw
- Afkomstig van het Oudnoorse zelfstandige naamwoord gata
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | gade | gaden | gader | gaderne |
genitief | gades | gadens | gaders | gadernes |
Zelfstandig naamwoord
gade, g
Synoniemen
- [4]: bygade
Hyperoniemen
- vej
Afgeleide begrippen
|
|
Uitdrukkingen en gezegden
- [3]: gå over gaden
over de rijbaan gaan
- [3]: krydse gaden
de straat oversteken
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.