vlucht
Nederlands
Woordafbreking
- vlucht
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘ontvluchting’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
- Naamwoord van handeling van vliegen (met het achtervoegsel -t) of vluchten
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vlucht | vluchten |
verkleinwoord | vluchtje | vluchtjes |
Zelfstandig naamwoord
vlucht v/m
- De KLM annuleerde deze vlucht naar Schiphol.
- een groep vliegende vogels
- Een vlucht regenwulpen vloog daar.
- naamwoord van handeling van vluchten: het ontvluchten van bijvoorbeeld gevaar of straf [3]
- Het leger sloeg op de vlucht.
- spanwijdte, vleugelwijdte
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. het zich door luchtruim bewegen
3. het ontvluchten van bijvoorbeeld gevaar of straf
Gangbaarheid
- Het woord vlucht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'vlucht' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.