stel
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: stel (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /stɛɫ/
- (Vlaanderen, Brabant): /stɛɫ/
- (Limburg): /stɛl/
Woordafbreking
- stel
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘onderstel’ voor het eerst aangetroffen in 1343 [1]
- Naamwoord van handeling van stellen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stel | stellen |
verkleinwoord | stelletje | stelletjes |
Zelfstandig naamwoord
stel o
- een tweetal of een klein aantal bij elkaar behorende onderdelen of mensen
- Wat een knap stel, die twee!
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
Voegwoord
stel dat
- verondersteld dat
- Stel dat ik ontevreden ben over de afhandeling van mijn klacht. Wat kan ik dan doen?
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
stellen |
stel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stellen
- Ik stel.
- gebiedende wijs van stellen
- Stel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stellen
- Stel je?
Gangbaarheid
- Het woord stel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'stel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.