lot

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  lot    (hulp, bestand)
  • IPA: /lɔt/, /lo.tə(n)/
Woordafbreking
  • lot
[1] enkelvoud meervoud
naamwoord lot loten
verkleinwoord lootje
lotje
lootjes
lotjes
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘gemerkt voorwerp waarmee geloot wordt’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1140 [1]
[2] enkelvoud meervoud
naamwoord lot -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

lot o

  1. toevalskans of teken daarvan
    • Hij heeft een aantal loten in de staatsloterij gekocht. 
  1. noodlot, wat het toeval iemand toebedenkt
    • Zij lieten hem aan zijn lot over. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord lot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.