fuga
Nederlands
Woordafbreking
- fu·ga
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘meerstemmig stuk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1739 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fuga | fuga's |
verkleinwoord | fugaatje | fugaatjes |
Zelfstandig naamwoord
fuga v / m [3]
- (muziek) meerstemmig muziekstuk met veelvuldige herhaling van het hoofdthema
Gangbaarheid
- Het woord fuga staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'fuga' herkend door:
56 % | van de Nederlanders; |
65 % | van de Vlamingen. |
Spaans
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Synoniemen
- [1] huida
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.