fuga

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  fuga    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈfyɣa/
Woordafbreking
  • fu·ga
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘meerstemmig stuk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1739 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord fuga fuga's
verkleinwoord fugaatje fugaatjes

Zelfstandig naamwoord

fuga v / m [3]

  1. (muziek) meerstemmig muziekstuk met veelvuldige herhaling van het hoofdthema
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord fuga staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
56 %van de Nederlanders;
65 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Spaans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • fu·ga
enkelvoud meervoud
fuga fugas

Zelfstandig naamwoord

fuga v

  1. vlucht, ontsnapping
  2. lek
  3. hoogtepunt
  4. (muziek) fuga
Synoniemen

Werkwoord

vervoeging van
fugar

fuga

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van fugar
  1. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van fugar
vervoeging van
fugarse

fuga

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van fugarse

Verwijzingen

    This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.