vatten
Nederlands
Woordafbreking
- vat·ten
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘(be)grijpen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1351 [1]
- van Middelnederlands vaten [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
vatten /vɑtə(n)/ |
vatte /vɑtə/ |
gevat (NL) /ɣəvɑt/ (VL) /ʝəvɑt/ |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
vatten
- overgankelijk vastgrijpen, beetkrijgen
- Hij vat de dief bij de kraag.
- overgankelijk begrijpen
- Vat je het?
- opdoen
- Straks vat je nog kou zonder jas!
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
- gevat, hervatting, misvatting, vatbaar, vatboor, vatlagering, vatter, vatting
Uitdrukkingen en gezegden
- kou vatten
een verkoudheid opdoen
- vuur vatten
in brand vliegen
Gangbaarheid
- Het woord vatten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'vatten' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Zweeds
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | vatten | vattnet | vatten | vattnen |
genitief | vattens | vattnets | vattens | vattnens |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.