vatten

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  vatten    (hulp, bestand)
  • IPA: //ˈvɑtə(n)//
Woordafbreking
  • vat·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vatten
/vɑtə(n)/
vatte
/vɑtə/
gevat
(NL) /ɣəvɑt/
(VL) /ʝəvɑt/
zwak -t volledig

Werkwoord

vatten

  1. overgankelijk vastgrijpen, beetkrijgen
    • Hij vat de dief bij de kraag. 
  1. overgankelijk begrijpen
    • Vat je het? 
  1. opdoen
    • Straks vat je nog kou zonder jas! 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • kou vatten
een verkoudheid opdoen
  • vuur vatten
in brand vliegen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord vatten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Zweeds

Zelfstandig naamwoord

vatten o

  1. water
Verbuiging
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   vatten     vattnet     vatten     vattnen  
genitief   vattens     vattnets     vattens     vattnens  
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.