telefoon

telefoon

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  telefoon    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /ˌteːlə'foːn/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˌtelə'fon/
Woordafbreking
  • te·le·foon
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘toestel voor geluidsoverdracht op afstand’ voor het eerst aangetroffen in 1875 [1]
  • met het voorvoegsel tele- en met het achtervoegsel -foon
enkelvoud meervoud
naamwoord telefoon telefoons
verkleinwoord telefoontje telefoontjes

Zelfstandig naamwoord

telefoon m

  1. (elektrotechniek), (telecommunicatie) een toestel waarmee men geluid over kan brengen door middel van galvanische stroom, telefoontoestel
    • We zochten naar een goede en goedkope telefoon. 
  1. (communicatie) telefonische oproep of telefonisch onderhoud
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord telefoon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

Uitspraak
  • IPA: /tiləˈfuə̯n/ of /tɛləˈfuə̯n/

Zelfstandig naamwoord

telefoon

  1. telefoon
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.