telefoneren

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·le·fo·ne·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
telefoneren
/ˌtelefoˈneːrən/
telefoneerde
/ˌtelefoˈneːrdə/
getelefoneerd
(NL) /ɣəˌtelefoˈneːrt/
(VL) /ʝəˌtelefoˈneːrt/
zwak -d volledig

Werkwoord

telefoneren

  1. inergatief een telefoon gebruiken
    • Hij telefoneert urenlang met vrienden. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord telefoneren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.