stelen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van stelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | stelen | te stelen | ||||||||
toekomend | zullen stelen | te zullen stelen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gestolen | te hebben gestolen | ||||||||
toekomend | gestolen zullen hebben | gestolen te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
stelend | gestolen | ev. steel | mv. verouderd steelt | stele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | steel | steelt | steelt | steelt | steelt | stelen | stelen | stelen | |||
verleden (o.v.t.) | stal | stal | stal | staalt[1] | stal | stalen | stalen | stalen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal stelen | zult/zal stelen | zult/zal stelen | zult stelen | zal stelen | zullen stelen | zullen stelen | zullen stelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou stelen | zou stelen | zou(dt) stelen | zoudt stelen | zou stelen | zouden stelen | zouden stelen | zouden stelen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gestolen | hebt gestolen | hebt/heeft gestolen | hebt gestolen | heeft gestolen | hebben gestolen | hebben gestolen | hebben gestolen | |||
verleden (v.v.t.) | had gestolen | had gestolen | had gestolen | hadt gestolen | had gestolen | hadden gestolen | hadden gestolen | hadden gestolen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gestolen hebben | zal/zult gestolen hebben | zult/zal gestolen hebben | zult gestolen hebben | zal gestolen hebben | zullen gestolen hebben | zullen gestolen hebben | zullen gestolen hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gestolen hebben | zou gestolen hebben | zou/zoudt gestolen hebben | zoudt gestolen hebben | zou gestolen hebben | zouden gestolen hebben | zouden gestolen hebben | zouden gestolen hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gestolen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gestolen | er is gestolen | |||||||||
verleden | er werd gestolen | er was gestolen | |||||||||
toekomend | er zal gestolen worden | er zal gestolen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gestolen worden | er zou gestolen zijn | |||||||||
lijdende vorm gestolen worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gestolen worden | gestolen te worden | ||||||||
toekomend | gestolen zullen worden | gestolen te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gestolen zijn | gestolen te zijn | ||||||||
toekomend | gestolen zullen zijn | gestolen te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gestolen | wordt gestolen | wordt gestolen | wordt gestolen | wordt gestolen | worden gestolen | worden gestolen | worden gestolen | |||
verleden (o.v.t.) | werd gestolen | werd gestolen | werd gestolen | werdt gestolen | werd gestolen | werden gestolen | werden gestolen | werden gestolen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gestolen worden | zult gestolen worden | zult gestolen worden | zult gestolen worden | zal gestolen worden | zullen gestolen worden | zullen gestolen worden | zullen gestolen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gestolen worden | zou gestolen worden | zou/zoudt gestolen worden | zoudt gestolen worden | zou gestolen worden | zouden gestolen worden | zouden gestolen worden | zouden gestolen worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ben gestolen | bent gestolen | bent/is gestolen | zijt gestolen | is gestolen | zijn gestolen | zijn gestolen | zijn gestolen | |||
verleden (o.v.t.) | was gestolen | was gestolen | was gestolen | waart gestolen | was gestolen | waren gestolen | waren gestolen | waren gestolen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gestolen zijn | zult gestolen zijn | zult gestolen zijn | zult gestolen zijn | zal gestolen zijn | zullen gestolen zijn | zullen gestolen zijn | zullen gestolen zijn | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gestolen zijn | zou gestolen zijn | zou/zoudt gestolen zijn | zoudt gestolen zijn | zou gestolen zijn | zouden gestolen zijn | zouden gestolen zijn | zouden gestolen zijn |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.