stal
Nederlands
Woordafbreking
- stal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stal | stallen |
verkleinwoord | stalletje | stalletjes |
Zelfstandig naamwoord
stal m
- (veeteelt) ruimte bestemd voor de huisvesting van dier(en)
- Ze helpt mee met het uitmesten van de stallen.
- (sport) een (handels-)onderneming die deelneemt aan wedstrijden met paarden, auto’s en dergelijke
- In internationale concoursen zijn de springpaarden uit zijn stal zeer succesvol.
- (verouderd) marktkraam
- (economie) verkoopruimte bij openbare gelegenheden zoals stations, ziekenhuizen en dergelijke
- Ik zal wel een bos bloemen kopen bij het stalletje op de brug.
Synoniemen
- [2] renstal
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
Iets op stal zetten
- Iets afdanken
Iets van stal halen
- Iets inzetten
Het beste paard van de stal
- De beste (van een team e.d.)
Het paard ruikt de stal
- Iemand wil graag naar huis.
Vertalingen
1. ruimte bestemd voor de huisvesting van dier(en)
Gangbaarheid
- Het woord stal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'stal' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Werkwoord
vervoeging van |
---|
stelen |
stal
- enkelvoud verleden tijd van stelen
- Ik stal.
- Jij stal.
- Hij, zij, het stal.
- Ik stal.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.