spuiten/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van spuiten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | spuiten | te spuiten | ||||||||
toekomend | zullen spuiten | te zullen spuiten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben[1]/zijn[2] gespoten | te hebben[3]/zijn[4] gespoten | ||||||||
toekomend | gespoten zullen hebben[5]/zijn[6] | gespoten te zullen hebben[7]/zijn[8] | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
spuitend | gespoten | ev. spuit | mv. verouderd spuit | spuite | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | spuit | spuit | spuit | spuit | spuit | spuiten | spuiten | spuiten | |||
verleden (o.v.t.) | spoot | spoot | spoot | spoot | spoot | spoten | spoten | spoten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal spuiten | zult/zal spuiten | zult/zal spuiten | zult spuiten | zal spuiten | zullen spuiten | zullen spuiten | zullen spuiten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou spuiten | zou spuiten | zou(dt) spuiten | zoudt spuiten | zou spuiten | zouden spuiten | zouden spuiten | zouden spuiten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb/ben gespoten | hebt/bent gespoten | hebt/heeft/bent/is gespoten | hebt/zijt gespoten | heeft/is gespoten | hebben/zijn gespoten | hebben/zijn gespoten | hebben/zijn gespoten | |||
verleden (v.v.t.) | had gespoten | had gespoten | had gespoten | hadt gespoten | had gespoten | hadden gespoten | hadden gespoten | hadden gespoten | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gespoten hebben | zal/zult gespoten hebben | zult/zal gespoten hebben | zult gespoten hebben | zal gespoten hebben | zullen gespoten hebben | zullen gespoten hebben | zullen gespoten hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gespoten hebben | zou gespoten hebben | zou/zoudt gespoten hebben | zoudt gespoten hebben | zou gespoten hebben | zouden gespoten hebben | zouden gespoten hebben | zouden gespoten hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gespoten worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gespoten | er is gespoten | |||||||||
verleden | er werd gespoten | er was gespoten | |||||||||
toekomend | er zal gespoten worden | er zal gespoten zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gespoten worden | er zou gespoten zijn | |||||||||
lijdende vorm gespoten worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gespoten worden | gespoten te worden | ||||||||
toekomend | gespoten zullen worden | gespoten te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gespoten zijn | gespoten te zijn | ||||||||
toekomend | gespoten zullen zijn | gespoten te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gespoten | wordt gespoten | wordt gespoten | wordt gespoten | wordt gespoten | worden gespoten | worden gespoten | worden gespoten | |||
verleden (o.v.t.) | werd gespoten | werd gespoten | werd gespoten | werdt gespoten | werd gespoten | werden gespoten | werden gespoten | werden gespoten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gespoten worden | zult gespoten worden | zult gespoten worden | zult gespoten worden | zal gespoten worden | zullen gespoten worden | zullen gespoten worden | zullen gespoten worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gespoten worden | zou gespoten worden | zou/zoudt gespoten worden | zoudt gespoten worden | zou gespoten worden | zouden gespoten worden | zouden gespoten worden | zouden gespoten worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ben gespoten | bent gespoten | bent/is gespoten | zijt gespoten | is gespoten | zijn gespoten | zijn gespoten | zijn gespoten | |||
verleden (o.v.t.) | was gespoten | was gespoten | was gespoten | waart gespoten | was gespoten | waren gespoten | waren gespoten | waren gespoten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gespoten zijn | zult gespoten zijn | zult gespoten zijn | zult gespoten zijn | zal gespoten zijn | zullen gespoten zijn | zullen gespoten zijn | zullen gespoten zijn | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gespoten zijn | zou gespoten zijn | zou/zoudt gespoten zijn | zoudt gespoten zijn | zou gespoten zijn | zouden gespoten zijn | zouden gespoten zijn | zouden gespoten zijn |
- overgankelijk
- ergatief
- overgankelijk
- ergatief
- overgankelijk
- ergatief
- overgankelijk
- ergatief
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.