spaak
Nederlands
Woordafbreking
- spaak
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘verbinding tussen naaf en velg’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1351 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spaak | spaken |
verkleinwoord | spaakje | spaakjes |
Zelfstandig naamwoord
spaak v/m
- een staaf die de naaf en de velg van een wiel verbindt
- De spaak was gebroken, maar dat hinderde niet.
- (gereedschap) staaf als hefboom
Hyponiemen
|
|
|
|
Afgeleide begrippen
- spaakbeen, spaakborstel, spaakhouder, spaakloos, spaaknippel, spaakreflector, spaakslot, spaakwiel
Vertalingen
1. een staaf die de naaf en de velg van een wiel verbindt
Gangbaarheid
- Het woord spaak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'spaak' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.