skiën

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  skiën    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈskijə(n)/
Woordafbreking
  • ski·en
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van ski met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
skiën
skiede
geskied
zwak -d volledig

Werkwoord

skiën

  1. inergatief, (sport) zich over sneeuw voortbewegen op twee aan de voeten bevestigde lange latten
    • Er wordt daar 's winters veel geskied. 
  1. ergatief, (sport) zich over sneeuw ergens heen bewegen op twee aan de voeten bevestigde lange latten
    • We zijn van die hut naar de andere lift geskied. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord skiën staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.