skiën
Nederlands
Woordafbreking
- ski·en
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
skiën |
skiede |
geskied |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
skiën
- inergatief, (sport) zich over sneeuw voortbewegen op twee aan de voeten bevestigde lange latten
- Er wordt daar 's winters veel geskied.
- ergatief, (sport) zich over sneeuw ergens heen bewegen op twee aan de voeten bevestigde lange latten
- We zijn van die hut naar de andere lift geskied.
Hyponiemen
- alpineskiën, bultskiën, heliskiën, jetskiën, rolskiën, speedskiën, toerskiën, waterskiën
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. zich over sneeuw voortbewegen op twee aan de voeten bevestigde lange latten
|
Gangbaarheid
- Het woord skiën staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'skiën' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.