skischoen
Nederlands
![](../I/m/TouringBinding1.gif)
skischoen
Woordafbreking
- ski·schoen
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van ski zn en schoen zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | skischoen | skischoenen |
verkleinwoord | skischoentje | skischoentjes |
Zelfstandig naamwoord
skischoen m [1]
- een speciale schoen die je kunt vastklikken aan een ski
- “Mijn zusje heeft twee kinderen en ik zie van dichtbij hoe leuk dat is. Mijn nichtje heeft nu van die heel kleine skischoentjes... superschattig. Maar ik besef ook hoe groot de verantwoordelijkheid en de zorg is als je moeder wordt. Zo’n keuze moet je heel bewust maken.[2]
Gangbaarheid
- Het woord skischoen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'skischoen' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.