schaar

[1] Een schaar.

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  schaar    (hulp, bestand)
  • IPA: /sxar/
Woordafbreking
  • schaar
Woordherkomst en -opbouw
  • [1] In de betekenis van ‘werktuig om te knippen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
  • [3] In de betekenis van ‘menigte’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1080 [1]
  • [4] In de betekenis van ‘aandeel in de meent’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 855 [2][3][1]
enkelvoud meervoud
naamwoord schaar scharen
verkleinwoord schaartje schaartjes

Zelfstandig naamwoord

schaar v/m

  1. (gereedschap) gereedschap waarbij een tweetal langs elkaar snijdende messen een rechte of strakke snede maakt
  2. (zoötomie) de voorste ledematen van een kreeft of krab
  3. menigte, schare
  4. maatstaf voor het aandeel in gemeenschappelijke grond, uitgedrukt als het stuk grond nodig voor het voedsel van een volwassen dier
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
scharen

schaar

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van scharen
    • Ik schaar. 
  2. gebiedende wijs van scharen
    • Schaar! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van scharen
    • Schaar je? 

Gangbaarheid

  • Het woord schaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.