schaaf
![](../I/m/Strug_gladzik.jpg)
[1] Een schaaf
Nederlands
Woordafbreking
- schaaf
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schaaf | schaven |
verkleinwoord | schaafje | schaafjes |
Zelfstandig naamwoord
schaaf v/m
- (gereedschap) een werktuig om hout glad, vlak of dunner te maken
- Het werken met een schaaf geeft veel houtkrullen als afval.
- (gereedschap) een werktuig om dunne plakjes van een materiaal af te snijden.
- Voor de huidtransplantatie wordt met een speciaal schaafje een dun laagje van de huid afgenomen.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
- schaafbank, schaafbeitel, schaafijs, schaafijzer, schaafkrullen, schaafmachine, schaafrasp, schaafsel, schaafstro, schaafwond, schaver
Vertalingen
1. een werktuig om hout glad, vlak of dunner te maken
Werkwoord
vervoeging van |
---|
schaven |
schaaf
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schaven
- Ik schaaf.
- gebiedende wijs van schaven
- Schaaf!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schaven
- Schaaf je?
Gangbaarheid
- Het woord schaaf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'schaaf' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.