ribbe
Nederlands
Zelfstandig naamwoord
ribbe v/m
- (anatomie) een van de platte, dunne, boogvormige beenderen die de borstkas omsluiten
- (wiskunde) de lengte van een zijde van een kubus of parallellopipedum.
- De lengte van de lichaamsdiagonaal van een kubus is √3 maal de ribbe.
Vertalingen
1. een van de platte, dunne, boogvormige beenderen die de borstkas omsluiten
Gangbaarheid
- Het woord ribbe staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ribbe' herkend door:
71 % | van de Nederlanders; |
67 % | van de Vlamingen. |
Noors
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
- IPA: / ˈɾibə /
Woordafbreking
- rib·be
Woordherkomst en -opbouw
- Afkomstig uit het Nederduits.
Naar frequentie | 26360 |
---|
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | ribbe |
tegenwoordige tijd | ribber |
verleden tijd | ribba ribbet |
voltooid deelwoord |
ribba ribbet |
onvoltooid deelwoord |
ribbende |
lijdende vorm | ribbes |
gebiedende wijs | ribb |
vervoegingsklasse | Klasse 1 zwak |
opmerking |
Werkwoord
ribbe
- overgankelijk kaalplukken, plukken (ontdoen van veren van een vogel)
- overgankelijk beroven, plunderen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- [1]: ribbe en høne
een kip plukken
- [2]: ribbe et hus
een huis plunderen
- [2]: være ribbet for ære og anseelse
beroofd zijn van eer en goede naam
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | ribbe | m: ribben v: ribba |
ribber | ribbene |
genitief | ribbes | m: ribbens v: ribbas |
ribbers | ribbenes |
Zelfstandig naamwoord
ribbe, m / v
- (voeding) rib, varkensrib
- dwarsregel
- rib (smalle verhoging aan de oppervlakte van een voorwerp)
Afgeleide begrippen
- [1]: svineribbe
- [3]: ribbevegg
Uitdrukkingen en gezegden
- [1]: spise ribbe til middag
ribben voor de lunch eten
- [2]: en genser med ribber
een trui met ribben
Nynorsk
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
- IPA: / ˈɾibə /
Woordafbreking
- rib·be
Woordherkomst en -opbouw
- Afkomstig uit het Nederduits.
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | ribbe ribba |
tegenwoordige tijd | ribbar |
verleden tijd | ribba |
voltooid deelwoord |
ribba |
onvoltooid deelwoord |
ribbande |
lijdende vorm | ribbast |
gebiedende wijs | ribb ribba ribbe |
vervoegingsklasse | Klasse 1 zwak |
opmerking |
Werkwoord
ribbe
- overgankelijk kaalplukken, plukken (ontdoen van veren van een vogel)
- overgankelijk beroven, plunderen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- [1]: ribbe ei høne
een kip plukken
- [2]: ribbe eit hus
een huis plunderen
- [2]: vere ribba for ære og vørdnad
beroofd zijn van eer en goede naam
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | ribbe | ribba | ribber | ribbene |
Zelfstandig naamwoord
ribbe, v
- (voeding) rib, varkensrib
- dwarsregel
- rib (smalle verhoging aan de oppervlakte van een voorwerp)
- rib] (van de koeling van een motor)
- bergrug
Afgeleide begrippen
- [1]: svineribbe
- [3]: ribbevegg
Uitdrukkingen en gezegden
- [1]: ribbe med surkål
varkensribbetjes met zuurkool
- [2]: hange i øvste ribba i ribbeveggen
in de bovenste dwarsregel van het klimrek hangen
- [3]: ein genser med ribber
een trui met ribben
- [4]: ribbene i ein kjølegrill
de ribben van de koeling van een motor
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.