beroven
Nederlands
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
beroven | berovend |
beroving | beroofd |
Woordafbreking
- be·ro·ven
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
beroven |
beroofde |
beroofd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
beroven
- overgankelijk iemand met geweld zijn bezit ontnemen
- Zij werden plotseling aangevallen en beroofd van al hun bezittingen.
- iemand het genot van iets doen missen, zaken ontdoen van iets
- Hij beroofde zijn ouders van hun zondagsrust.
Vertalingen
1. iemand met geweld zijn bezit ontnemen
Gangbaarheid
- Het woord beroven staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'beroven' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.