stang

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  stang    (hulp, bestand)
  • IPA: /stɑŋ/
Woordafbreking
  • stang
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘spijl’ voor het eerst aangetroffen in 1494 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord stang stangen
verkleinwoord stangetje stangetjes

Zelfstandig naamwoord

stang v/m

  1. meestal metalen voorwerp in de vorm van een lange stijve cilinder
    • Deze stang verbindt de aanhanger met de trekker. 
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
stangen

stang

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stangen
    • Ik stang. 
  2. gebiedende wijs van stangen
    • Stang! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stangen
    • Stang je? 

Gangbaarheid

  • Het woord stang staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Engels

Werkwoord

stang

  1. verleden tijd van sting
Synoniemen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.