rib

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  rib    (hulp, bestand)
  • IPA: /rɪp/
Woordafbreking
  • rib
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘dun been in borstkas’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord rib ribben
verkleinwoord ribje ribjes

Zelfstandig naamwoord

rib v/m

  1. (anatomie) elk van de platte, boogvormige beenderen die de borstkas omsluiten
    • Zijn ribben waren gebroken en hij was in levensgevaar. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord rib staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Werkwoord

vervoeging van
ribben

rib

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ribben
    • Ik rib. 
  2. gebiedende wijs van ribben
    • Rib! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ribben
    • Rib je? 

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.