rif
Nederlands
Woordafbreking
- rif
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Oudnoor(d)s, in de betekenis van ‘bank in zee’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1595 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rif | riffen |
verkleinwoord | rifje | rifjes |
Zelfstandig naamwoord
rif o
- (geologie) een ondiepte in water, koraalbank, klip
- (techniek), (scheepvaart) bij windmolens en zeilschepen: een strook van het zeiloppervlak dat tijdelijk kan worden opgevouwen of opgerold
- "De wind is te sterk, we zullen een rif ", of misschien wel twee, moeten steken."
Synoniemen
- [2] reef
Vertalingen
1. een ondiepte in water, koraalbank, klip
2. een strook van het zeiloppervlak dat tijdelijk kan worden opgevouwen of opgerold
Gangbaarheid
- Het woord rif staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'rif' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.