pomp
Nederlands
Woordafbreking
- pomp
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Portugees of Spaans, in de betekenis van ‘zuig- of persinstrument’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1556 [1]
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘praal’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1439 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pomp | pompen |
verkleinwoord | pompje | pompjes |
Zelfstandig naamwoord
pomp v/m
- (motortechniek) werktuig dat door middel van drukverschil vloeistoffen of gassen verplaatst
- (informeel) benzinepomp, tankstation
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
pompen |
pomp
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pompen
- Ik pomp.
- gebiedende wijs van pompen
- Pomp!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pompen
- Pomp je?
Gangbaarheid
- Het woord pomp staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'pomp' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.