behendig
Nederlands
Woordafbreking
- be·hen·dig
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘handig’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- afgeleid van hand met het voorvoegsel be- met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | behendig | behendiger | behendigst |
verbogen | behendige | behendigere | behendigste |
partitief | behendigs | behendigers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
behendig [3]
- een goede lichaamscoördinatie bezittend
- Hij was een behendig toneelspeler.
Antoniemen
- onbehendig
Bijwoord
behendig
- op behendige wijze
- Behendig wist de inbreker de gevel te beklimmen en zich door het openstaande raam te wurmen.
Gangbaarheid
- Het woord behendig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'behendig' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.