morfeem
Nederlands
Woordafbreking
- mor·feem
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘betekeniseenheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1934 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | morfeem | morfemen |
verkleinwoord | morfeempje | morfeempjes |
Zelfstandig naamwoord
morfeem o
- (taalkunde) de kleinst mogelijke morfosyntactische eenheid in een taal
- In het woord loopt, is de -t het morfeem dat aangeeft dat het om de derde persoon enkelvoud gaat.
Hyponiemen
- achtervoegsel, affix, ambifix, circumfix, confix, duplifix, infix, interfix, invoegsel, prefix, simulfix, suffix, suprafix, tussenvoegsel, voorvoegsel
Afgeleide begrippen
- morfemisch
Vertalingen
1. de kleinst mogelijke morfosyntactische eenheid in een taal
|
|
Gangbaarheid
- Het woord morfeem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'morfeem' herkend door:
27 % | van de Nederlanders; |
41 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.