mono

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mo·no
stellend
onverbogen mono
verbogen -

Bijvoeglijk naamwoord

mono

  1. (elektronica) (van geluid) over één spoor of kanaal.
    • Het geluid was mono en van slechte kwaliteit. 
  1. bestaande uit één element, zaak
Antoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord mono staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Meer informatie


Esperanto

  enkelvoud meervoud
nominatief   mono     monoj  
accusatief   monon     monojn  

Zelfstandig naamwoord

mono

  1. geld


Kituba

Persoonlijk voornaamwoord

mono

  1. ik


Spaans

Uitspraak
  • IPA: /ˈmono/
enkelvoud meervoud
mono monos

Zelfstandig naamwoord

mono m

  1. (dierkunde) mensaap
  2. overall
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.