kruis
Nederlands
Woordafbreking
- kruis
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘twee balken die elkaar rechthoekig snijden’ voor het eerst aangetroffen in 991 [1]
- Van het Latijnse crux. [2]
3,12,13 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | kruis | kruisen |
verkleinwoord | kruisje | kruisjes |
4,7,9 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | kruis | kruisen kruizen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
kruis o
- (wiskunde) geometrisch figuur waarin twee rechte lijnen elkaar snijden
- constructie van twee onder een hoek aan elkaar vastgemaakte onderdelen
- ongeluk of ellende
- symbolisch teken (het rode kruis, hakenkruis, Andreaskruis)
- (religie) christelijk religieus symbool afgeleid van de kruiziging van Jezus Christus
- (militair) militaire onderscheiding
- (anatomie) deel van het menselijk lichaam waar de benen samenkomen
- (kleding) plaats waar de pijpen van een broek samenkomen
- (muziek) teken in de muzieknotatie dat de verhoging van een toon met een halve stap aangeeft
- (biologie) achterste deel van paardachtige dieren
- (wiskunde) plusteken of maalteken
- (medisch) een van de kruisverenigingen
- (numismatiek) een van beide zijden van een munt
- folterwerktuig.
- (scheepvaart) bovendeel van een anker
Synoniemen
- [4]: crucifix, kruisbeeld
- [9]: kruisteken, verhogingsteken
Antoniemen
- [9]: mol, verlagingsteken
- [12]: munt
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Verwante begrippen
Spreekwoorden
- Elk huis(je) heeft zijn kruis(je).
- God geeft kracht naar kruis.
- Ieder moet zijn eigen kruis dragen.
- Men draagt het kruis niet altijd op zijn rug.
- Met zwijgen kruist men de duivel.
- [5]: Onze lieve Heer van het kruis bidden.
- Twee geloven in een huis is een groot kruis.
Uitdrukkingen en gezegden
- [5]: iemand het (heilig) kruis (achter)nageven
iemand verwensen; hopen dat bezoek niet terugkomt
- iemand het kruis uit de broek vragen
- kruis of munt gooien
Vertalingen
1. geometrisch figuur
|
|
4. symbool
5. christelijk religieus symbool afgeleid van de kruiziging van Jezus Christus
Verwijzingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
kruisen |
kruis
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kruisen
- Ik kruis.
- gebiedende wijs van kruisen
- Kruis!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kruisen
- Kruis je?
Gangbaarheid
- Het woord kruis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kruis' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.