munt
Nederlands
[1] bladeren van munt om thee van te laten trekken
![](../I/m/1988_munt_bredevoort.png)
[2] Herdenkingsmunt Bredevoort 800 jaar
Woordafbreking
- munt
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘geldstuk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘plantengeslacht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
2 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | munt | munten |
verkleinwoord | muntje | muntjes |
Zelfstandig naamwoord
munt m
- (medisch) (kruid) Mentha
, een plant met sterk aromatische blaadjes waarvan muntthee wordt getrokken en die als keukenkruid wordt gebruikt, pepermunt, akkermunt en kruizemunt - geldstuk
- instelling waar geld gemunt wordt
- muntzijde van geldstuk
- Kop of munt?
- geldsoort
- de Duitse mark was een heel sterke munt
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- kop of munt gooien
iets door het lot laten bepalen
- klinkende munt
contanten: letterlijk in muntstukken die geluid maken als ze tegen elkaar tikken
Vertalingen
1. een plant met sterk aromatische blaadjes waarvan muntthee wordt getrokken, ze worden ook als keukenkruid gebruikt
2. geldstuk
Gangbaarheid
- Het woord munt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'munt' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.