kruiser
Nederlands
Woordafbreking
- krui·ser
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘oorlogsschip’ voor het eerst aangetroffen in 1634 [1]
- Naamwoord van handeling van kruisen met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kruiser | kruisers |
verkleinwoord | kruisertje | kruisertjes |
Zelfstandig naamwoord
kruiser m
- (militair) (scheepvaart) een oorlogsschip dat hoge snelheden kan halen
- Drie kruisers zetten de achtervolging in.
- (scheepvaart) een type jacht
- Drie kruisers hielden een wedstrijd.
Hyponiemen
- jachtkruiser, motorkruiser, pantserkruiser, pijlkruiser, politiekruiser, reddingskruiser, rozenkruiser, slagkruiser, valkkruiser, vuurkruiser
Afgeleide begrippen
- kruiserhek, kruiserjacht, kruiserklasse, kruiservloot
Vertalingen
1. een oorlogsschip dat hoge snelheden kan halen
2. een type jacht
in te delen vertalingen
|
Gangbaarheid
- Het woord kruiser staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kruiser' herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.