kap

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kap    (hulp, bestand)
  • IPA: /kɑp/
Woordafbreking
  • kap
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het me Latijn, in de betekenis van ‘hoofddeksel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
  • In de betekenis van ‘bovendeel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1468 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord kap kappen
verkleinwoord kapje kapjes

Zelfstandig naamwoord

kap v/m

  1. bedekking ergens boven of overheen bijv. een lampenkap [2]
  2. een bedekking van het hoofd
    • Gelijke monniken gelijke kappen. 
  1. de afdekking van een gebouw
    • De kap van de woning was aan reparatie toe. 
  1. het vellen of omhakken van bomen [3]
    • De houtkap in de tropen neemt zorgwekkende proporties aan. 
  1. warmte isolatie voor het hoofd voor tijdens het duiken, onderdeel duikuitrusting
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
kappen

kap

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kappen
    • Ik kap. 
  2. gebiedende wijs van kappen
    • Kap! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kappen
    • Kap je? 

Gangbaarheid

  • Het woord kap staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Hongaars

Uitspraak
  • IPA: /ˈkɒp/

Werkwoord

kap

  1. krijgen, ontvangen


Indonesisch

Woordafbreking
  • kap
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

kap

  1. kap
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.