kap
Nederlands
Woordafbreking
- kap
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het me Latijn, in de betekenis van ‘hoofddeksel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
- In de betekenis van ‘bovendeel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1468 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kap | kappen |
verkleinwoord | kapje | kapjes |
Zelfstandig naamwoord
kap v/m
- Gelijke monniken gelijke kappen.
- de afdekking van een gebouw
- De kap van de woning was aan reparatie toe.
- het vellen of omhakken van bomen [3]
- De houtkap in de tropen neemt zorgwekkende proporties aan.
- warmte isolatie voor het hoofd voor tijdens het duiken, onderdeel duikuitrusting
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
2. een bedekking van het hoofd
Werkwoord
vervoeging van |
---|
kappen |
kap
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kappen
- Ik kap.
- gebiedende wijs van kappen
- Kap!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kappen
- Kap je?
Gangbaarheid
- Het woord kap staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kap' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.