roof
Nederlands
Woordafbreking
- roof
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘wondkorst’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1351 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | roof | roven |
verkleinwoord | roofje | roofjes |
Zelfstandig naamwoord
roof m
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. het openlijk en gewelddadig wegnemen van hetgeen een ander toebehoort
Werkwoord
vervoeging van |
---|
roven |
roof
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van roven
- Ik roof.
- gebiedende wijs van roven
- Roof!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van roven
- Roof je?
Gangbaarheid
- Het woord roof staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'roof' herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.