roof

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • roof
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘wondkorst’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1351 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord roof roven
verkleinwoord roofje roofjes

Zelfstandig naamwoord

roof m

  1. (juridisch) het openlijk en gewelddadig wegnemen van hetgeen een ander toebehoort
  2. (medisch) de korst van een wond
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
roven

roof

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van roven
    • Ik roof. 
  2. gebiedende wijs van roven
    • Roof! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van roven
    • Roof je? 

Gangbaarheid

  • Het woord roof staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
95 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Engels

enkelvoud meervoud
roof roofs

Zelfstandig naamwoord

roof

  1. dak
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.