jagen
![](../I/m/Trekkers_van_vrachtschip_Towing_a_ship.jpg)
Het jagen van een vrachtschip (Nat. Archief)
Nederlands
Woordafbreking
- ja·gen
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘wild vervolgen’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- Afkomstig van het Middelnederlandse jāghen, verwant met het Middelnederduitse jāgen, Oudhoogduitse jagōn, Oudfriese jagia.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
jagen |
jaagde joeg |
gejaagd |
klasse 6
zwak -d |
volledig |
Werkwoord
jagen
- overgankelijk bewegende wezens proberen te vangen
- overgankelijk (scheepvaart)(verouderd) het door mens of dier vanaf de wal slepen van schuiten
- onovergankelijk snel voortgaan
Vaste voorzetsels
- [1] jagen op
Verwante begrippen
- jacht maken op, opdrijven, voortdrijven
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
1. bewegende wezens proberen te vangen
Gangbaarheid
- Het woord jagen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'jagen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Duits
Uitspraak
- IPA: /ˈjaːɡən/
Woordafbreking
- ja·gen
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
jagen /ˈjaːɡən/ |
jagte /ˈjaːktə/ |
gejagt /ɡəˈjaːkt/ |
volledig |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.