jakkeren
Nederlands
Woordafbreking
- jak·ke·ren
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘voortjagen’ voor het eerst aangetroffen in 1850 [1]
- frequentatief gevormd uit jakken met het achtervoegsel -er
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
jakkeren |
jakkerde |
gejakkerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
jakkeren
- ergatief zich haastig, jachtig ergens heen voortbewegen
- Hij was even op de motor op en neer naar Rome gejakkerd.
- inergatief haastig, jachtig voortbewegen, rijden
- Er werd door de motorjongens flink gejakkerd.
- overgankelijk ~ door jachtig in versneld tempo iets doorvoeren
- Dat is wel even snel door het parlement gejakkerd, maar werkt het ook?
Gangbaarheid
- Het woord jakkeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'jakkeren' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.