jacht
Nederlands
Woordafbreking
- jacht
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘het vervolgen van dieren’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- Naamwoord van handeling van jagen (met het achtervoegsel -t). [2]
2 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | jacht | jachten |
verkleinwoord | (jachtje) | (jachtjes) |
1 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | jacht | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
jacht
- v/m het achtervolgen van wild
- Liefhebbers van de jacht op groot wild hadden vaak als eersten oog voor het belang van natuurbescherming.
- v/m (figuurlijk) het achtervolgen van misdadigers door de politie
- o (scheepvaart) een snel vaartuig
- (verouderd) een snel bewapend vaartuig voor verkenning
- een sportvaartuig
- een pleziervaartuig
- Te Vlissingen lag er een jachtje bereid om naar Oost-Indië te varen.
Op de voorplecht stond er een cupido die er speelde op zijn vergulde snaren.
- Te Vlissingen lag er een jachtje bereid om naar Oost-Indië te varen.
Synoniemen
- [1] jagen
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- [2]: de jacht naar de moordenaar
het verzoek door de politie, een moordenaar te vinden en te arresteren
Vertalingen
1. het achtervolgen van wild
2. het achtervolgen van misdadigers door de politie
3. een snel vaartuig
Gangbaarheid
- Het woord jacht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'jacht' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.