interview

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  interview    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɪntərˌvju/
Woordafbreking
  • in·ter·view
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘vraaggesprek’ voor het eerst aangetroffen in 1886 [1]
  • van Engels  interview zn  [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord interview interviews
verkleinwoord interviewtje interviewtjes

Zelfstandig naamwoord

interview o

  1. vraaggesprek met iemand over diens opvattingen en ervaringen
    • Naast het reisschema ligt het tijdschrift met het grote interview dat ik heb gegeven voordat we op tournee gingen en waarin mijn hele carrière wordt samengevat en besproken, of ontleed. [3] 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
interviewen

interview

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van interviewen
    • Ik interview. 
  2. gebiedende wijs van interviewen
    • Interview! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van interviewen
    • Interview je? 

Gangbaarheid

  • Het woord interview staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Zelfstandig naamwoord

interview

  1. interview
  2. onderhoud


Frans

Zelfstandig naamwoord

interview v

  1. interview


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /ɪntɛrvjuː/
Woordafbreking
  • in·ter·view
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels

Zelfstandig naamwoord

interview monbezield

  1. interview
Verbuiging
Afgeleide begrippen

Zelfstandig naamwoord

interview o

  1. interview
Verbuiging
Verwante begrippen
  • interviewování o
  • interviewovaný
  • interviewující

Verwijzingen

    This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.