gierig
Nederlands
Woordafbreking
- gie·rig
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘inhalig’ voor het eerst aangetroffen in 1100 [1]
- afgeleid van het Middelnederlandse gier (begerig, gretig) met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | gierig | gieriger | gierigst |
verbogen | gierige | gierigere | gierigste |
partitief | gierigs | gierigers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
gierig [3]
- geen geld of bezit aan een ander willende geven
- Die gierige man wilde ons niet trakteren op een biertje nadat we hem hadden geholpen.
Hyponiemen
- aartsgierig, bloedgierig, goudgierig
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. geen geld of bezit aan een ander willende geven
Gangbaarheid
- Het woord gierig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gierig' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.