kabeljauw

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ka·bel·jauw
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘beenvis’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1101 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord kabeljauw kabeljauwen
verkleinwoord kabeljauwtje kabeljauwtjes

Zelfstandig naamwoord

kabeljauw m

  1. (voeding) (vissen) Gadus morhua , middelgrote zoutwatervis, uitstekende consumptievis, bedreigd door overbevissing
Hyponiemen
  • gaffelkabeljauw, kolkabeljauw, krimpkabeljauw, zilverkabeljauw
Afgeleide begrippen
  • kabeljauwlever
  • kabeljauwleverolie
  • kabeljauwmoot
  • kabeljauwogen
  • kabeljauwshom
  • kabeljauwshommen
  • kabeljauwskelder
  • kabeljauwslever
  • kabeljauwsogen
  • kabeljauwstaart
  • kabeljauwstand
  • kabeljauwstong
  • kabeljauwtong
  • kabeljauwvangst
  • kabeljauwvisser
  • kabeljauwvisserij
  • kabeljauwwangetje
Uitdrukkingen en gezegden
  • Een spiering (schelvis) uitwerpen om een kabeljauw te vangen
iets kleins aan een ander geven met de gedachte zelf iets groots terug te krijgen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord kabeljauw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.