greep
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: greep (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /χreːp/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ɣreːp/
Woordafbreking
- greep
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘het grijpen, handvat’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1]
- van Middelnederlands grepe[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | greep | grepen |
verkleinwoord | greepje | greepjes |
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
- greephuis, greepplank
Uitdrukkingen en gezegden
- Grip / greep op iets krijgen
- Van de gaffel in de greep vallen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
grijpen |
greep
- enkelvoud verleden tijd van grijpen
- Ik greep.
- Jij greep.
- Hij, zij, het greep.
- Ik greep.
Gangbaarheid
- Het woord greep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'greep' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.