greep

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  greep    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /χreːp/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ɣreːp/
Woordafbreking
  • greep
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘het grijpen, handvat’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1]
  • van Middelnederlands grepe[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord greep grepen
verkleinwoord greepje greepjes

Zelfstandig naamwoord

greep [3]

  1. m grijpende beweging om iets te omvatten, te bemachtigen
  2. m manier van aanvatten, hanteren
  3. m toevallige, willekeurige keuze
  4. m houvast, grip
  5. m/v de hoeveelheid die men in één keer kan grijpen
  6. m/v handvat
  7. m/v gereedschap waarmee men grijpt of steekt
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • greephuis, greepplank
Uitdrukkingen en gezegden
  • Grip / greep op iets krijgen
  • Van de gaffel in de greep vallen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
grijpen

greep

  1. enkelvoud verleden tijd van grijpen
    • Ik greep. 
    • Jij greep. 
    • Hij, zij, het greep. 

Gangbaarheid

  • Het woord greep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.