mango
![](../I/m/Mango03_8var_Asit.jpg)
[1] Mango's.
Nederlands
Woordafbreking
- man·go
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Indonesisch, in de betekenis van ‘vrucht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1596 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mango | mango's |
verkleinwoord | mangootje | mangootjes |
Zelfstandig naamwoord
mango m
- (fruit) soort oranje-groene sappige tropische vrucht
- (dierkunde) een kolibrisoort uit het geslacht Anthracothorax
Vertalingen
1. soort oranje-groene sappige tropische vrucht
Gangbaarheid
- Het woord mango staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'mango' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Spaans
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.