fles
Nederlands
Woordafbreking
- fles
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘glazen vat met nauwe hals’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1351 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fles | flessen |
verkleinwoord | flesje | flesjes |
Zelfstandig naamwoord
fles v/m
- een langgerekt, cilindrisch en meestal van glas vervaardigd vat met een nauwe hals die met een dop of kurk af te sluiten is
- Deze fles bevat bijna een liter wijn.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- Op de fles gaan
failliet gaan
Vertalingen
1. een langgerekt, cilindrisch en meestal van glas vervaardigd vat met een nauwe hals die met een dop of kurk af te sluiten is
Werkwoord
vervoeging van |
---|
flessen |
fles
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van flessen
- Ik fles.
- gebiedende wijs van flessen
- Fles!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van flessen
- Fles je?
Gangbaarheid
- Het woord fles staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'fles' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Afrikaans
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fles | flesse |
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.