botel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  botel    (hulp, bestand)
  • IPA: /boˈtɛl/
Woordafbreking
  • bo·tel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘drijvend hotel’ voor het eerst aangetroffen in 1965 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord botel botels
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

botel o [3]

  1. hotel, gevestigd op een afgemeerde boot

Gangbaarheid

  • Het woord botel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
59 %van de Nederlanders;
31 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Cornisch

enkelvoud meervoud
  botel     botellow  

Zelfstandig naamwoord

botel m

  1. fles


Slowaaks

Zelfstandig naamwoord

botel m

  1. (toerisme) botel; een drijvend hotel


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /bɔtɛl/
Woordafbreking
  • bo·tel
Woordherkomst en -opbouw
  • Samenstelling van het Engelse woord boat en het woord hotel

Zelfstandig naamwoord

botel m onbezield

  1. (toerisme) botel; een drijvend hotel
Verbuiging
Verwante begrippen

Meer informatie

Verwijzingen

    This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.